Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word afvalscheiding

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(rommel; vuil)
clippings
;
cuttings
;
parings
;
refuse
; ; ;
windfall
(ontrouw);
defection
(uitschot)
garbage
;
refuse
; ;
waste
(zwerfafval)
detritus
;
garbage
;
leavings
;
refuse
;
trash
; ; ;
clippings
;
🔗 Waar moeten we met onze afval naartoe?
(vuilnis; prullaria; puin);
divorce
🔗 Eén op de drie huwelijken eindigt in een scheiding.
;
separation
;
separation
🔗 Meestal is dit aantal chloorsubstitutieproducten zó groot dat een scheiding niet goed mogelijk is.
(echtscheiding)
divorce

DutchEnglish
afvalscheiding waste separation
afval apostasy; detritus; draff; dross; falling; garbage; lapse; leavings; litter; offal; offcut; offscum; paring; refuse; trash; waste; windfall; rubbish; scrap; tailings; defection; clippings; cuttings; parings; wastage
scheiding cleavage; cut‐off; detachment; disjunction; dissociation; disunion; division; divorce; parting; partition; separation; severance