Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word aanpassing

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(adaptatie);
(accommodatie);
(adaptatie; bewerking);
;
(bewerking)
(accommoderen);
gear
; ;
(afstemmen; in overeenstemming brengen)
🔗 Heer Olivier was zo goed mijn salaris aan te passen aan de eisen des tijds.
(passen); ; ; ; ; ;
assay
;
(passen)
try on
surprovi
(passen)
try on
vesti prove
(aanbrengen; adapteren)

DutchEnglish
aanpassing accommodation; adaptation; adjustment; alignement
aanpassen accommodate; adapt; adjust; align; attune; fit on; gear; try on; tailor; suit