La conjugación del verbo neerlandés sluiten

Los formularios irregulares se imprimen en rojo.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sluit(ik) sloot
(jij) sluit(jij) sloot
(hij) sluit(hij) sloot
(wij) sluiten(wij) sloten
(gij) sluit(gij) sloot
(zij) sluiten(zij) sloten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sluite(dat ik) slote
(dat jij) sluite(dat jij) slote
(dat hij) sluite(dat hij) slote
(dat wij) sluiten(dat wij) sloten
(dat gij) sluitet(dat gij) slotet
(dat zij) sluiten(dat zij) sloten
Gebiedende wijs
sluit
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
sluitend(e)(hebben 1/zijn 2) gesloten


Notas

1 transitive

Ejemple: Zij heeft de deur niet gesloten.

2 intransitive

Ejemple: De winkels zijn morgen gesloten.

require '../../../tracker.php'; ?>