Información sobre la palabra belemmeren (neerlandés → Esperanto: bari)

Sinónimos: afdammen, afsluiten, afzetten, stuwen, versperren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈlɛmərə(n)/
Separaciónbe·lem·me·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) belemmer(ik) belemmerde
(jij) belemmert(jij) belemmerde
(hij) belemmert(hij) belemmerde
(wij) belemmeren(wij) belemmerden
(jullie) belemmeren(jullie) belemmerden
(gij) belemmert(gij) belemmerdet
(zij) belemmeren(zij) belemmerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) belemmere(dat ik) belemmerde
(dat jij) belemmere(dat jij) belemmerde
(dat hij) belemmere(dat hij) belemmerde
(dat wij) belemmeren(dat wij) belemmerden
(dat jullie) belemmeren(dat jullie) belemmerden
(dat gij) belemmeret(dat gij) belemmerdet
(dat zij) belemmeren(dat zij) belemmerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
belemmerbelemmert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
belemmerend, belemmerende(hebben) belemmerd

Muestras de uso

Tot zijn schrik werd de toegang hem daar belemmerd door drie dames die opgewonden door elkander praatten.

Traducciones

afrikáansversper
alemánhindern; sperren; versperren; absperren
catalánbarrar; obstruir
españolinterceptar; privar el paso
esperantobari
feroésforða; steingja
francésbarrer
frisón de Saterlandferspeere; ferweere; hinderje; speere
frisón occidentalôfslute
inglésobstruct; block
italianosbarrare
portuguésbarrar; interceptar; tapar; trancar
rusoзаграждать