Información sobre la palabra vullen (neerlandés → Esperanto: plenigi)

Sinónimos: dempen, spekken, stoppen, vólmaken, volladen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈvɵlə(n)/
Separaciónvul·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) vul(ik) vulde
(jij) vult(jij) vulde
(hij) vult(hij) vulde
(wij) vullen(wij) vulden
(jullie) vullen(jullie) vulden
(gij) vult(gij) vuldet
(zij) vullen(zij) vulden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) vulle(dat ik) vulde
(dat jij) vulle(dat jij) vulde
(dat hij) vulle(dat hij) vulde
(dat wij) vullen(dat wij) vulden
(dat jullie) vullen(dat jullie) vulden
(dat gij) vullet(dat gij) vuldet
(dat zij) vullen(dat zij) vulden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
vulvult
Participios
Participio presenteParticipio pasado
vullend, vullende(hebben) gevuld

Muestras de uso

Hier aten de mannen hun karig maal en vulden hun veldflessen.
Hij vulde de roemers en ging weer zitten.
Ten slotte wilde hij slechts twee kleine kisten aanvaarden, de een gevuld met zilver, de ander met goud, precies zoveel als een sterke pony kon dragen.
Maar nu hoor ik daar dat u uw dagen vult met wraak nemen.

Traducciones

albanésmbush
alemánausfüllen; erfüllen; füllen
danésfylde
españolllenar
esperantoplenigi
feroésfylla
francéscompléter
frisón de Saterlandful moakje; uutfälle
frisón occidentalfolje
gaélico escocéslìon
inglésfill; fill up
islandésfylla
latínopplere
malayoisi; mengisi
papiamentoyena
polacowypełnić
portuguéscompletar; encher
sranan tongofuru
suecofylla; ifylla; uppfylla
tailandésใส่; ถม