Información sobre la palabra ingaan (neerlandés → Esperanto: komenciĝi)

Sinónimos: aanbreken, aanvangen, beginnen, ertoe overgaan, een aanvang nemen, inzetten, intreden

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɪŋɣan/
Separaciónin·gaan

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(hij) gaat in(hij) ging in
(zij) gaan in(zij) gingen in
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat hij) inga(dat hij) inginge
(dat zij) ingaan(dat zij) ingingen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
ga ingaat in
Participios
Participio presenteParticipio pasado
ingaand, ingaande(zijn) ingegaan

Muestras de uso

Het staakt‐het‐vuren zou dinsdagmorgen in moeten gaan.
Dat was niet beleefd en ook niet helemaal in overeenstemming met de waarheid, want de verkoop van Balingshoek ging pas om middernacht in.
De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan.
Het verbod op de import van Russische kolen naar de Europese Unie gaat woensdag in.

Traducciones

afrikáans’n aanvang neem; begin
albanésfilloj
alemánanfangen; beginnen; seinen Anfang nehmen; losgehen
bajo sajónbeginnen
checopočínat; počít; začínat; začít; zahájit
danésbegynde
españolcomenzar; empezar; principiar
esperantokomenciĝi
feroésverða byrjaður
francésdébuter
frisón de Saterlandbeginne; ounfange
frisón occidentalbegjinne; oanbrekke; oanfange; oangean
gaélico escocéstòisich
inglésbegin
italianocominciare
noruegobegynne
papiamentokuminsá
portuguéscomeçar
sranan tongobigin
suecobegynna; börja
tailandésเริ่ม
turcobaşlamak