Información sobre la palabra doen (neerlandés → Esperanto: igi)

Sinónimos: laten, laten doen, maken, ertoe brengen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/dun/
Separacióndoen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) doe(ik) deed
(jij) doet(jij) deed
(hij) doet(hij) deed
(wij) doen(wij) deden
(jullie) doen(jullie) deden
(gij) doet(gij) deedt
(zij) doen(zij) deden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) doe(dat ik) dede
(dat jij) doe(dat jij) dede
(dat hij) doe(dat hij) dede
(dat wij) doen(dat wij) deden
(dat jullie) doen(dat jullie) deden
(dat gij) doet(dat gij) dedet
(dat zij) doen(dat zij) deden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
doedoet
Participios
Participio presenteParticipio pasado
doend, doende(hebben) gedaan

Muestras de uso

Een nieuw geluid deed hem opschrikken.
Een klopje op de deur deed Cugel uit zijn rust ontwaken.
O, dede nu een bevel van de generaal zijne compagnie naar een ander dorp vertrekken!

Traducciones

alemánmachen; veranlassen; bewirken; verursachen; lassen
cataláncausar
criolla jamaiquinamek
checovyvolat; způsobit
españolcausar
esperantoigi
feroésfáa at; gera; lata
finéstehdä
francésfaire; rendre
frisón de Saterlanddwo; dwo läite; feranlasje; läite; moakje
frisón occidentaldwaan; litte; meitsje
inglésmake
polacoczynić czymś; skłaniać do czegoś
suajili‐tia
tailandésให้