Información sobre la palabra afpakken (neerlandés → Esperanto: forpreni)

Sinónimos: afnemen, benemen, weghalen, wegnemen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɑfpɑkə(n)/
Separaciónaf·pak·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) pak af(ik) pakte af
(jij) pakt af(jij) pakte af
(hij) pakt af(hij) pakte af
(wij) pakken af(wij) pakten af
(jullie) pakken af(jullie) pakten af
(gij) pakt af(gij) paktet af
(zij) pakken af(zij) pakten af
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) afpakke(dat ik) afpakte
(dat jij) afpakke(dat jij) afpakte
(dat hij) afpakke(dat hij) afpakte
(dat wij) afpakken(dat wij) afpakten
(dat jullie) afpakken(dat jullie) afpakten
(dat gij) afpakket(dat gij) afpaktet
(dat zij) afpakken(dat zij) afpakten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
pak afpakt af
Participios
Participio presenteParticipio pasado
afpakkend, afpakkende(hebben) afgepakt

Muestras de uso

Hun paspoort werd afgepakt en ze moesten tot twintig uur per dag in een bordeel werken.

Traducciones

afrikáanswegneem
alemánfortnehmen; entziehen; wegnehmen; abnehmen
bajo sajónvorthalen
danéstage bort
españolarrebatar
esperantoforpreni
francésôter; retrancher
frisón de Saterlandäntluuke; ouruumje; wächnieme
frisón occidentalôfnimme
inglésabstract; take away; remove; seize; take
italianoritirare
latínabdere; adimere
papiamentokita
polacozabrać
portuguésarrancar; tomar
rusoзабирать; забрать