Información sobre la palabra meekomen (neerlandés → Esperanto: kunveni)

Sinónimos: bijeenkomen, samenkomen, vergaderen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈmekomə(n)/
Separaciónmee·ko·men

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) kom mee(ik) kwam mee
(jij) komt mee(jij) kwam mee
(hij) komt mee(hij) kwam mee
(wij) komen mee(wij) kwamen mee
(jullie) komen mee(jullie) kwamen mee
(gij) komt mee(gij) kwaamt mee
(zij) komen mee(zij) kwamen mee
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) meekome(dat ik) meekwame
(dat jij) meekome(dat jij) meekwame
(dat hij) meekome(dat hij) meekwame
(dat wij) meekomen(dat wij) meekwamen
(dat jullie) meekomen(dat jullie) meekwamen
(dat gij) meekomet(dat gij) meekwamet
(dat zij) meekomen(dat zij) meekwamen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
kom meekomt mee
Participios
Participio presenteParticipio pasado
meekomend, meekomende(zijn) meegekomen

Muestras de uso

Wie mag er dan met Jan meekomen?

Traducciones

afrikáansbyeenkom; saamkom; vergader
alemánsich treffen; sich versammeln; zusammenkommen; zusammentreffen; mitkommen
danésforsamles
españolreunirse
esperantokunveni
feroéshittast; koma saman
francésréunir
frisón de Saterlandsik fersammelje; sik mäite; sik träffe; touhoopekuume
frisón occidentalgearkomme
griegoαθροίζω
ingléscome along
latíncoire
portuguésreunir‐se