Información sobre la palabra neerliggen (neerlandés → Esperanto: kuŝi)

Sinónimo: liggen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈnerlɪɣə(n)/
Separaciónneer·lig·gen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) lig neer(ik) lag neer
(jij) ligt neer(jij) lag neer
(hij) ligt neer(hij) lag neer
(wij) liggen neer(wij) lagen neer
(jullie) liggen neer(jullie) lagen neer
(gij) ligt neer(gij) laagt neer
(zij) liggen neer(zij) lagen neer
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) neerligge(dat ik) neerlage
(dat jij) neerligge(dat jij) neerlage
(dat hij) neerligge(dat hij) neerlage
(dat wij) neerliggen(dat wij) neerlagen
(dat jullie) neerliggen(dat jullie) neerlagen
(dat gij) neerligget(dat gij) neerlaget
(dat zij) neerliggen(dat zij) neerlagen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
lig neerligt neer
Participios
Participio presenteParticipio pasado
neerliggend, neerliggende(hebben) neergelegen

Muestras de uso

Je lijkt niet al te zeer onder de indruk van het feit dat hij hier dood neerligt.

Traducciones

afrikáans
alemángelegen sein; liegen
bajo sajónliggen
cabileñozzel
catalánjaure; jeure
checoležet
danésligge
españolestar echado; yacer
esperantokuŝi
feroésliggja
finésmaata
francésêtre couché
frisón de Saterlandgelain weese; lääse
frisón occidentallizze
gaélico escocéslaigh
galésgorwedd
húngarofekszik
ingléslie
inglés antiguolicgan
islandésliggja
latíncubare
luxemburguésleien
malayobaring … berbaring; baring; berbaring
noruegoligge
polacoleżeć
portuguésestar deitado; estar situado; ficar; jazer
rusoлежать; полежать
sranan tongodidon
suecoligga
tailandésนอน
yidisליגן