Synoniemen: affronteren, krenken, schelden, uitschelden, schelden op
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈledəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·le·di·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beledig | (ik) beledigde |
(jij) beledigt | (jij) beledigde |
(hij) beledigt | (hij) beledigde |
(wij) beledigen | (wij) beledigden |
(jullie) beledigen | (jullie) beledigden |
(gij) beledigt | (gij) beledigdet |
(zij) beledigen | (zij) beledigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) beledige | (dat ik) beledigde |
(dat jij) beledige | (dat jij) beledigde |
(dat hij) beledige | (dat hij) beledigde |
(dat wij) beledigen | (dat wij) beledigden |
(dat jullie) beledigen | (dat jullie) beledigden |
(dat gij) belediget | (dat gij) beledigdet |
(dat zij) beledigen | (dat zij) beledigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beledig | beledigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
beledigend, beledigende | (hebben) beledigd |
U beledigt me, meneer.
Dit amuseerde Reith eerder dan dat het hem beledigde.
Ze beledigden me voortdurend.
Ik wens niet beledigd te worden!