Synonyms: insluiten, omgéven, omzétten, omsingelen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(wij) omringen | (wij) omringden |
(jullie) omringen | (jullie) omringden |
(gij) omringt | (gij) omringdet |
(zij) omringen | (zij) omringden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat wij) omringen | (dat wij) omringden |
(dat jullie) omringen | (dat jullie) omringden |
(dat gij) omringet | (dat gij) omringdet |
(dat zij) omringen | (dat zij) omringden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
omring | omringt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
omringend, omringende | (hebben) omringd |
De Amerikaanse hoofdstad Washington wordt voor het grootste deel omringd door Maryland.
Met deze woorden boog hij zich naar buiten en ledigde de schaal op het verwaarloosde grasveld dat het laboratorium omringde.
Wij schijnen door vijanden te zijn omringd.