Information about the word snuiten (Dutch → Esperanto: meĉotondi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsnœy̯tə(n)/
Hyphenationsnui·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) snuit(ik) snoot
(jij) snuit(jij) snoot
(hij) snuit(hij) snoot
(wij) snuiten(wij) snoten
(jullie) snuiten(jullie) snoten
(gij) snuit(gij) snoot
(zij) snuiten(zij) snoten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) snuite(dat ik) snote
(dat jij) snuite(dat jij) snote
(dat hij) snuite(dat hij) snote
(dat wij) snuiten(dat wij) snoten
(dat jullie) snuiten(dat jullie) snoten
(dat gij) snuitet(dat gij) snotet
(dat zij) snuiten(dat zij) snoten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
snuitsnuit
Participles
Present participlePast participle
snuitend, snuitende(hebben) gesnoten

Translations

Englishmechanics
Esperantomeĉotondi
Spanishmecánico