Synonyms: besluiten, concluderen, een gevolgtrekking maken, opmaken, tot de slotsom komen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈɑflɛi̯də(n)/ |
---|
Hyphenation | af·lei·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) afleid | (ik) afleidde |
(jij) afleidt | (jij) afleidde |
(hij) afleidt | (hij) afleidde |
(wij) afleiden | (wij) afleidden |
(jullie) afleiden | (jullie) afleidden |
(gij) afleidt | (gij) afleiddet |
(zij) afleiden | (zij) afleidden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) afleide | (dat ik) afleidde |
(dat jij) afleide | (dat jij) afleidde |
(dat hij) afleide | (dat hij) afleidde |
(dat wij) afleiden | (dat wij) afleidden |
(dat jullie) afleiden | (dat jullie) afleidden |
(dat gij) afleidet | (dat gij) afleiddet |
(dat zij) afleiden | (dat zij) afleidden |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
afleidend, afleidende | (hebben) afgeleid |