Information about the word samenklinken (Dutch → Esperanto: harmonii)

Synonyms: bijeenpassen, harmoniëren

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) samenklink(ik) samenklonk
(jij) samenklinkt(jij) samenklonk
(hij) samenklinkt(hij) samenklonk
(wij) samenklinken(wij) samenklonken
(jullie) samenklinken(jullie) samenklonken
(gij) samenklinkt(gij) samenklonkt
(zij) samenklinken(zij) samenklonken
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) samenklinke(dat ik) samenklonke
(dat jij) samenklinke(dat jij) samenklonke
(dat hij) samenklinke(dat hij) samenklonke
(dat wij) samenklinken(dat wij) samenklonken
(dat jullie) samenklinken(dat jullie) samenklonken
(dat gij) samenklinket(dat gij) samenklonket
(dat zij) samenklinken(dat zij) samenklonken
Participles
Present participlePast participle
samenklinkend, samenklinkende(hebben) samengeklonken

Translations

Danishstemme overens
Englishharmonize
Esperantoharmonii
Germanharmonieren; in Einklang stehen
Papiamentoarmonisá; harmonisá
Portugueseestar em harmonia
Swedishharmoniera
Thaiต้อง
Turkishbağdaşma