Information about the word uittreden (Dutch → Esperanto: eliri)

Synonyms: eropuit gaan, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈœy̯tredə(n)/
Hyphenationuit·tre·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) treed uit(ik) trad uit
(jij) treedt uit(jij) trad uit
(hij) treedt uit(hij) trad uit
(wij) treden uit(wij) traden uit
(jullie) treden uit(jullie) traden uit
(gij) treedt uit(gij) tradt uit
(zij) treden uit(zij) traden uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uittrede(dat ik) uittrade
(dat jij) uittrede(dat jij) uittrade
(dat hij) uittrede(dat hij) uittrade
(dat wij) uittreden(dat wij) uittraden
(dat jullie) uittreden(dat jullie) uittraden
(dat gij) uittredet(dat gij) uittradet
(dat zij) uittreden(dat zij) uittraden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
treed uittreedt uit
Participles
Present participlePast participle
uittredend, uittredende(zijn) uitgetreden

Translations

Afrikaansuitgaan; uitklim
Albaniandal
Catalansortir
Danishgå ud; stige ud
Englishleave
Esperantoeliri
Faeroesefara út
Frenchaboutir; descendre; donner; sorter; sortir
Germanausgehen; ausrücken; hinausgehen; nach draußen gehen; hinaustreten; aussteigen; herauskommen; erscheinen
Italianuscire
Kabylianffeɣ
Papiamentosali
Polishwychodzić; wyjść
Portuguesesair
Romanianieși
Saterland Frisianuutgunge; uutrukje
Spanishsalir
Swahili‐toka
Thaiออก; ออกไป
Turkishçıkmak