Synonyms: bepalen, definiëren, vastleggen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔmˈsxrɛi̯və(n)/ |
---|
Hyphenation | om·schrij·ven |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) omschrijf | (ik) omschreef |
(jij) omschrijft | (jij) omschreef |
(hij) omschrijft | (hij) omschreef |
(wij) omschrijven | (wij) omschreven |
(jullie) omschrijven | (jullie) omschreven |
(gij) omschrijft | (gij) omschreeft |
(zij) omschrijven | (zij) omschreven |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) omschrijve | (dat ik) omschreve |
(dat jij) omschrijve | (dat jij) omschreve |
(dat hij) omschrijve | (dat hij) omschreve |
(dat wij) omschrijven | (dat wij) omschreven |
(dat jullie) omschrijven | (dat jullie) omschreven |
(dat gij) omschrijvet | (dat gij) omschrevet |
(dat zij) omschrijven | (dat zij) omschreven |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
omschrijf | omschrijft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
omschrijvend, omschrijvende | (hebben) omschreven |