Information about the word winnen (Dutch → Esperanto: gajni)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈʋinə(n)/
Hyphenationwin·nen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) win(ik) won
(jij) wint(jij) won
(hij) wint(hij) won
(wij) winnen(wij) wonnen
(jullie) winnen(jullie) wonnen
(gij) wint(gij) wondt
(zij) winnen(zij) wonnen
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) winne(dat ik) wonne
(dat jij) winne(dat jij) wonne
(dat hij) winne(dat hij) wonne
(dat wij) winnen(dat wij) wonnen
(dat jullie) winnen(dat jullie) wonnen
(dat gij) winnet(dat gij) wonnet
(dat zij) winnen(dat zij) wonnen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
winwint
Participles
Present participlePast participle
winnend, winnende(hebben/zijn) gewonnen

Usage samples

Natuurlijk wonnen we de strijd niet.
Zelfs als de Russen Mariupolʹ veroveren, dan nog is de oorlog volgens hem niet te winnen.
U won natuurlijk?
Ten slotte won zijn verlangen om zo snel mogelijk op zee te zijn het van zijn bedenkingen.

Translations

Afrikaanswen; behaal
Englishgain; win
Esperantogajni
Low Germanwinnen
West Frisianwinne