Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord sheep

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
🔗 Bears had been after the sheep, too, where a bear had not been seen in years.
(ovine)
schape‐
;
schapen‐
Barbary sheep
bighorn sheep
(bighorn)
kanada ŝafo
flock of sheep
(flock)
(mutton)
🔗 To put this into context, Britain relies on imports for 22% of its beef, 21% of its sheep meat and 49% of its pork, with the EU supplying the bulk of those needs.
sheep’s sorrel
(red sorrel; sour weed; field sorrel)
sheep‐dog
sheepfold
(fold; sheep‐pen)
;
schapestal
(shepherd)
🔗 That blade must have travelled a strange road to end up with a sheepherder in the Two Rivers.
(stupid; addled; silly; dull; dumb)
🔗 Tom was tugging at a button and looking sheepish.
(fold; sheepfold)
schapestal
🔗 An open shearing shed and a stone dipping trough stood next to the sheep‐pen.
;
(sheepherder)
🔗 No, I’m a shepherd.

EngelsNederlands
sheep schaap; schaapje
Barbary sheep manenschaap
black sheep zwart schaap
lost sheep verdoold schaap; zondar
make sheep’s eyes at begerig kijken naar; lonken naar
one sheep follows another als er één schaap over de dam is, volgen er meer
separate the sheep from the goats de schapen van de bokken scheiden; het kaf van het koren scheiden
sheep cote schaapskooi; schapehok; schapestal
sheep meat schapevlees
sheep’s eyes verliefde blik
sheep’s head schaapskop; schapekop
sheep’s milk schapemelk
sheep’s sorrel schapezuring
sheep’s wool schapewol
the black sheep of the family het zwarte schaap van de familie
sheep‐cheese schapekaas
sheep‐dip <dompelbad voor schapen>
sheep‐dog herdershond
sheep‐farm schapenfokkerij
sheep‐farmer schapenfokker; schapenhouder
sheep‐farming schapenfokkerij
sheepfold schaapskooi; schapehok; schapestal
sheepherder schaapherder
sheep‐hook herdersstaf
sheepish bedeesd; schaapachtig
sheep‐pen schapehok; schapestal
sheep‐run schapewei; schapeweide
sheep‐shearer schapenscheerder
sheepskin diploma; perkament; schaapsleer; schaapsvacht; schaapsvel; schapeleer; schapevacht; schapevel
sheep‐station schapenfokkerij
sheep‐tick schapeteek
sheep‐walk schapewei; schapeweide
shepherd geleiden; herder; hoeden; leiden; loodsen; schaapherder; scheper