Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord affix
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(attach; append; apply) | ||
(attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; set; stick; appoint; belay; peg) | ; | |
(fasten; fix; secure; clinch; consolidate; firm) | ; ; ; ; | |
postmeti |
Engels | Nederlands |
---|---|
affix | ⇆ aanhangsel; ⇆ aanhechten; ⇆ achtervoegen; ⇆ affix; ⇆ hechten; ⇆ toevoegen; ⇆ toevoeging; ⇆ vasthechten; ⇆ verbinden |
affix on | ⇆ hechten aan; ⇆ vasthechten aan |
affix one’s signature to | ⇆ ondertekenen; ⇆ zijn handtekening zetten onder |
affix to | ⇆ hechten aan; ⇆ vasthechten aan |
affixion | ⇆ aanhechting |