English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word want

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(need);
(desire; wish; yen)
(be willing to; wish; will)
(requisite; need; requirement);
(destitution; distress; indigence; need; penury; privation);
(desire; wish; be anxious; be eager; be keen); ;
(need; require); ;
(misery; wretchedness; squalor)
🔗 I don’t want to stay there alone!
🔗 They weren’t the answers I wanted.
(shortage);
wanting
(absent; missing)
mankanta

EnglishDutch
want armoede; begeren; behoefte; behoefte hebben aan; behoeven; derving; gebrek; gebrek lijden; gemis; gevraagd; hebben moeten; mankeren; moeten; nodig hebben; nood; ontbering; schelen; te kort komen; verlangen; wensen; willen
be in want gebrek hebben; gebrek lijden
be in want of behoefte hebben aan; gebrek hebben aan; nodig hebben; ontberen
for want of bij gebrek aan; uit gebrek aan
suffer want gebrek hebben
want for nothing aan niets gebrek hebben
want out eruit willen; willen nokken
you shall want for nothing het zal u aan niets ontbreken
wanted benodigd; gevraagd; gezocht
wanting ontbrekend; zonder