English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word staple

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
staple
(clamp; parenthesis; holdfast)
staple
(brace; clamp; sandwich)
;
staple
(clinch)
;
vinkti
staple
(rivet)
;
staple
(chief; main; major; principal; dominant; key; peak; prime; senior; premier)
hoofd‐
;
voornaamste
staple
(feature)
staple
(staple food)
stapler
;

EnglishDutch
staple basisvoedsel; draad; grondstof; hechtnietje; hoofd‐; hoofdbestanddeel; hoofdproduct; kram; krammen; niet; nieten; nietje; stapel‐; stapel; vezel; vezellengte; voornaamste
rayon staple rayonvezel
staple commodity stapelartikel
staple diet hoofdvoedsel
staple good stapelgoed
staple gun nietpistool
staple‐fibre stapelvezel
stapler hechtmachine; nietapparaat; nietmachientje; nietmachine
staple‐right stapelrecht
staple‐town stapelplaats