English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word spout

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
spout
(gush; spurt; spurt out; spray; sprinkle; gush out; shoot forth)
ŝpruci
spout
(squirt; splash; spray; sprinkle; spurt; inject)
;
ŝprucigi
spout
tuit
spout
elŝpruci
waterspout
trombo

EnglishDutch
spout dakgoot; dampstraal; goot; gulpen; gutsen; opspuiten; oreren; pijp; springen; spuien; spuit; spuiten; straal; tuit; uitspuiten; watersprong
be up the spout in de penarie zitten; in de puree zitten; in moeilijkheden zitten; met de gebakken peren zitten
spout up opspuiten
waterspout afvoerbuis; waterhoos; waterspuwer