English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word self‐activity

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(action; practice); ; ; ;
(action);
(gusto; spirit; stir; dynamism; liveliness; vigour; zip)
self
(herself; itself; myself; very; ‐self)
self
(ego)
;

EnglishDutch
self‐activity zelfwerkzaamheid
activity activiteit; bedrijvigheid; bezigheid; roerigheid; werkzaamheid
self ego; eigen persoon; eigenliefde; ik