English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word producer goods

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(nice; fine; okay; all right)
;
(beneficence; boon; charity; sake; welfare; beneficience; benevolence)
(brave; valiant; gallant; valorous; honest; worthy; staunch; stallwart; above‐deck)
🔗 That is good to hear.
producer
;
voortbrenger
producer
produktinto

EnglishDutch
producer goods productiegoederen
good aanzienlijk; aardig; baat; braaf; fijn; fiks; flink; goed; goede; heerlijk; heil; knap; kundig; lekker; lief; prettig; ruim; sterk; voordeel; welzijn; zoet
producer generator; producent; programmamaker; vertoner; voortbrenger