English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word prepare
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(work up) | ; | |
(finish) | ; ; ; | |
zich opmaken ; | ||
🔗 This is a city preparing for a major Russian attack. | ||
prepare to (make ready to) | pretigi sin por | |
preparation | ; | |
preparation | ; | |
preparation (treatment) | ||
preparatory (preliminary; prior) | voorafgaand ; voorbereidend | prepara |
English | Dutch |
---|---|
prepare | ⇆ bereiden; ⇆ bewerken; ⇆ gereedmaken; ⇆ instrueren; ⇆ instuderen; ⇆ klaarmaken; ⇆ opleiden; ⇆ prepareren; ⇆ toebereiden; ⇆ voorbereiden; ⇆ zich opmaken; ⇆ zich voorbereiden |
prepare for | ⇆ zich toerusten voor |
prepare oneself | ⇆ zich gereedmaken; ⇆ zich prepareren; ⇆ zich voorbereiden |
prepare oneself for | ⇆ zich gereendmaken om te; ⇆ zich voorbereiden om te; ⇆ zich voorbereiden te |
prepare somebody for | ⇆ iemand voorbereiden op |
prepare to | ⇆ aanstalten maken om |
preparation | ⇆ bereiding; ⇆ bewerking; ⇆ inleggen; ⇆ instudering; ⇆ klaarmaken; ⇆ preparaat; ⇆ studie; ⇆ toebereiding; ⇆ toebereidsel; ⇆ toerusting; ⇆ voorbereiding; ⇆ voorbereidsel |
preparative | ⇆ toebereidsel; ⇆ voorbereidend; ⇆ voorbereidsel |
preparatory | ⇆ inleidend; ⇆ voorafgaand; ⇆ voorbereidend; ⇆ voorbereidings‐ |
prepared | ⇆ bereid; ⇆ paraat |
preparer | ⇆ appreteur; ⇆ bereider; ⇆ opmaker; ⇆ toebereider; ⇆ voorbereider |