English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word please
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(be so kind as to; be kind enough to) | ; ; ; ; | |
🔗 Please help me. | ||
(appeal to; be pleasing) | ; ; ; | |
🔗 It pleases me to be alone. | ||
🔗 I assure you, none of my stories will displease. | ||
(contented; satisfied; content; gratified; happy) | ||
(glad; happy; joyful; joyous) | ||
pleasing (nice; pleasant; agreeable) | ; welgevallig | plaĉa |
English | Dutch |
---|---|
please | ⇆ aangenaam aandoen; ⇆ aanstaan; ⇆ als het u belieft; ⇆ alsjeblieft; ⇆ alstublieft; ⇆ asjeblief; ⇆ asjeblieft; ⇆ behagen; ⇆ believen; ⇆ bevallen; ⇆ blieven; ⇆ gelieven; ⇆ om u te dienen; ⇆ plezier doen; ⇆ plezieren; ⇆ SVP; ⇆ voldoen |
hard to please | ⇆ lastig |
if you please | ⇆ als het u belieft; ⇆ alsjeblieft; ⇆ alstublieft |
please somebody | ⇆ iemand blij maken |
please the eye | ⇆ aangenaam aandoen |
please your Majesty | ⇆ met uwer majesteits verlof; ⇆ moge het uwer majesteit behagen |
please yourself | ⇆ ga uw gang; ⇆ zie maar wat je doet |
displease | ⇆ mishagen; ⇆ niet aangenaam zijn; ⇆ onaangenaam aandoen; ⇆ ontstemmen |
pleased | ⇆ blij; ⇆ tevreden; ⇆ verblijd; ⇆ verheugd |
pleasing | ⇆ aangenaam; ⇆ behaaglijk; ⇆ innemend; ⇆ sfeervol; ⇆ welgevallig |