English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word offend

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
offend
(abuse; insult; curse; affront)
;
(insult; hurt; wrong; aggrieve; affront); ; ;
🔗 I cannot understand where I have offended.
(crime)
(affront; injury; insult)
🔗 King Casmir hastened to intervene before Suldrun’s unpredictable tongue gave offence.
offended
(affronted; insulted; aggrieved)
ofendita

EnglishDutch
offend aanstoot geven; beledigen; ergeren; grieven; krenken; kwetsen; misdoen; onaangenaam aandoen; ontstichten; stuiten; voor het hoofd stoten
offend against overtreden; zondigen tegen
offence aanstoot; aanval; belediging; delict; ergernis; misdaad; overtreding; vergrijp
offended gebelgd; geraakt
offender delinquent; overtreder; zondaar