English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word nail polish

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
najli
(stud);
(wax; blacking; nugget)
schoencrème
;
schoensmeer
(furbish); ;
(wax)

EnglishDutch
nail polish nagellak
nail <een lengte‐eenheid>; betrappen; klauw; met spijkers beslaan; nagel; nagelen; niet loslaten; op de kop tikken; snappen; spijker; spijkeren; vastnagelen; vastspijkeren; vernagelen
polish beschaven; beschaving; bijschaven; boenen; gaan glimmen; glad worden; gladmaken; gladwrijven; glans; glanzen; ontbolsteren; opdoffen; oppoetsen; poetsen; poetsmiddel; polijsten; politoer; politoeren; slijpen; vijlen