English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word manner

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(mode; way; bearing; fashion; style);
🔗 He had no wish to kill her, and so he struggled in a manner not entirely dignified.
(what kind of; what sort of; what); ; ;
🔗 Then what manner of woman are you?
mannerism
(affectation; pose)
;
well‐mannered
(courteous; polite)
welgemanierd
bonmaniera
well‐mannered
(courteous; polite; urbane)
; ; ;

EnglishDutch
manner gewoonte; manier; manier van doen; slag; soort; trant; wijze
after the manner of in de stijl van; in de trant van
after this manner op deze wijze
all manners of allerlei
by no manner of means geenszins; op generlei wijze; volstrekt niet
good manners fatsoen; goede manieren
have manners zijn manieren kennen
he might have had the manners to hij had ten minste de beleefdheid kunnen opbrengen om
in a manner in zekere zin
in a manner of speaking om zo te zeggen
in like manner op dezelfde wijze
in such a manner dermate; dusdanig
in the same manner insgelijks
in this manner alzo; in dier voege; op deze manier; op deze wijze
manners and customs zeden en gewoonten
other times, other manners andere tijden, andere zeden
polished manners beschaafde manieren
to the manner born ermee opgegroeid
to the manner born for geknipt voor
where are your manners? wat zijn dat voor manieren?
ill‐mannered onbeleefd; ongemanierd; slechtgemanierd; stijlloos
mannered gekunsteld; gemanierd; gemaniëreerd
mannerism gekunsteldheid; gemaaktheid; gemaniëreerdheid; maniërisme
mannerly beleefd; gemanierd; welgemanierd
manners fatsoen; omgangsvormen
well‐mannered gemanierd; welgemanierd