English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word innocent

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
innocent
(guiltless; blameless)
; ; ;
schuldeloos
innocent
(guileless; inoffensive)
senmalica
innocent
(naïf; naïve; ingenuous; simple)
(ignorant; unwitting)
🔗 You are yet innocent?
innocence
; ;
schuldeloosheid
innocence
(ingenuousness; simplicity; naïveté; naïvety)

EnglishDutch
innocent brandschoon; naïeveling; onbedorven; onnozel; onnozelaar; onnozele; onschuldig; onschuldige; schadeloos; schuldeloos
as innocent as a lamb doodonschuldig; zo onschuldig als een pasgeboren kind
be innocent of onschuldig zijn aan
innocent of onschuldig aan
Innocents’ Day onnozele‐kinderendag
Massacre of the Innocents Kindermoord te Bethlehem; Onnozele‐kindermoord
innocence argeloosheid; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; schuldeloosheid