English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word in a minor key

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
key (gamut; scale; range)	gamma ; scala ; toonladder ; toonschaal	gamo
key	toets	klavo
key	sleutel	ŝlosilo
🔗 They locked the door with a great iron key, and released her.
key (fundamental; basic; foundational)	fundamenteel	fundamenta
key (important; serious; grave; significant; weighty; fateful; consequential)	belangrijk ; ernstig ; gewichtig ; voornáám ; zwaarwichtig ; van belang	grava
🔗 Tomatillos are a key ingredient in fresh and cooked Mexican and Central‐American green sauces.
key (central; crucial)	essentieel	kerna
key (chief; main; major; principal; dominant; peak; prime; senior; staple; premier)	hoofd‐ ; voornaamste	ĉefa
🔗 Years of mismanagement and systematic corruption are believed to be a key reason why the state utility has been unable to keep the lights on
key	manipulator	manipulilo
key	toonaard ; toonsoort	tonalo
key	sleutel	ŝlosilo
minor (insignificant; trifling; trite; trivial)	beuzelachtig ; onbeduidend ; onbetekenend ; onnozel	bagatela
minor (unimportant; of no account; insignificant; irrelevant)	goedaardig ; onbelangrijk	negrava
minor (insignificant; meaningless; zerosum; trivial; paltry)	onbeduidend ; onbetekenend ; zinledig ; zinloos	sensignifa
minor (inferior; lower; subordinate; subsidiary)	inferieur ; minderwaardig	malsupera
minor	minderjarige	neplenaĝulo
minor	klein	minora

English	Dutch
in a minor key	⇆ in mineur; ⇆ op klagende toon
key	⇆ code; ⇆ essentieel; ⇆ hoofd‐; ⇆ intoetsen; ⇆ klep; ⇆ onmisbaar; ⇆ rif; ⇆ sleutel; ⇆ sleutelwoord; ⇆ spannen; ⇆ spie; ⇆ stemmen; ⇆ toets; ⇆ toon; ⇆ toonaard; ⇆ toonsoort; ⇆ vastzetten; ⇆ vitaal; ⇆ voornaamste; ⇆ wig
minor	⇆ junior; ⇆ klein; ⇆ kleiner; ⇆ lager; ⇆ minder; ⇆ minderjarig; ⇆ minderjarige; ⇆ mineur; ⇆ van lagere rang; ⇆ van minder belang