English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word handle

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
(finger); ;
(manipulate; wield);
manipuli
(knob); ; ; ;
🔗 Nearby was a bronze mirror with an ivory handle.
(treat; process; deal with);
(treat; address; tackle);
(pole; rod; bar; shaft; staff; stake; stave; spar); ; ; ; ; ; ; ; ; ;
(clapper; lever; pendulum);
zwengel
(starting‐handle)
(latch)
(latch; door‐handle);
crank‐handle
(crank)
; ;
zwengel
;
door‐handle
(latch; handle)
;
handlebar
(handlebars; helm; rudder; wheel)
handling
(treatment)
handling
(manipulation)
starting‐handle
(handle)

EnglishDutch
handle aanpakken; aanvatten; bedienen; behandelen; betasten; bevoelen; bijnaam; deurkruk; gevest; greep; handelen in; handgreep; handvat; hanteren; hecht; heft; hendel; hengsel; knop; kruk; met de haden aanraken; omgaan met; omspringen met; onder handen nemen; oor; slinger; steel; stuur; verwerken; zwengel
fly off the handle opstuiven
handle badly moeilijk te hanteren zijn
handle well gemakkelijk te hanteren zijn
have a handle to one’s name een titel achter zijn naam hebben; een titel voor zijn naam hebben
insulated handle koudgreep
more than he can handle meer dan hij afkan
crank‐handle slinger
door‐handle deurkruk
handlebar fietsstuur; stuur; stuurstang
handled met handvat
handling behandeling; hands; hantering; verwerking; verzending
manhandle door mensenhand laten behandelen; met de hand bewegen; mishandelen; ruw behandelen; toetakelen
mishandle havenen; mishandelen; verkeerd aanpakken; verkeerd hanteren
panhandle bédelen; pannesteel
pump‐handle pompslinger