English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word hail

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 Parts of the city also received hail, he said.
(acclaim; applaud)
bij acclamatie benoemen tot
; ;
uitroepen tot
;
zijn bijval betuigen
(appeal to; invoke; call; summon);
🔗 After it went by, it really started raining and hailing.
hoji
(greet; salute)
(greeting; salutation);
hail from
(accrue from)
deveni de
;
(megaphone; speaking‐trumpet; bullhorn; blowhorn)
🔗 Noel Ngwenya, 44, from Chivi District of Masvingo Province spends his working‐days in downtown Bulawayo, the country’s second largest city, with a loudhailer advertising a unique service.

EnglishDutch
hail aanroep; aanroepen; begroeten; doen neerdalen; hagel; hagelen; heil; praaien; roep; verwelkomen
a hail of een storm van
hail as begroeten als
hail from afkomstig zijn uit; afkomstig zijn van; komen van
Hail Mary weesgegroet; weesgegroetje
hail to heil
out of hail buiten gehoorsafstand
where do you hail from? waar komt u vandaan?
within hail binnen gehoorsafstand
hail‐shot hagelschot
hail‐shower hagelbui
hailstone hagelkorrel; hagelsteen
hailstorm hagelbui
loud‐hailer megafoon