English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word flock together

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(herd; drove);
(flock of sheep)
(bevy; collection; group; heap; herd; set; pack; cluster; suite; shoal; flight; drove; array; pod); ; ;
🔗 This species lives in small flocks of less than 12 individuals.
(flake);
(jointly); ; ; ; ;
🔗 Did you think a few hours ago that you would ever be together again?

EnglishDutch
flock together samenkomen; samenscholen; samenstromen; scholen; te hoop lopen
flock drift; kudde; pluis; samenkomen; samenscholen; schare; stromen; troep; vlok; vlucht; zwerm
together aan elkaar; aaneen; achtereen; bij elkaar; bijeen; gelijk; gemeenschappelijk; gezamenlijk; met elkaar; onderling; opeen; saam; samen; tegelijk; tegen elkaar; tezamen