English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word confer

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
confer
(give; administer; grant; impart; provide; allow; spare; afford; invest with; deal; fetch; yive)

EnglishDutch
confer⇆ beraadslagen; ⇆ beschenken; ⇆ bijdragen; ⇆ confereren; ⇆ opdragen; ⇆ schenken; ⇆ toedelen; ⇆ vergelijk; ⇆ verlenen
confer on⇆ beschenken met
confer something on somebody⇆ iemand met iets begiftigen
confer to⇆ bijdragen tot
confer together⇆ confereren
confer upon⇆ beschenken met; ⇆ bewijzen; ⇆ confereren over; ⇆ schenken aan; ⇆ verlenen; ⇆ verlenen aan
confer with⇆ beraadslagen met
conferment⇆ verlening