English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word chip

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
chip (chip off)	afbikken ; bikken	senmorterigi
chip (chip off)	afbikken ; bikken	ĉirkaŭĉizi
chip (particle)	partje	parteto
chip (splinter; sliver)	splinter	splito
chip	chip	mikrocirkvito
🔗 The chips upon which this work critically depends were delivered last month, and have passed their functionality tests with flying colours.
chip off (chip)	afbikken	senmorterigi
chip off (chip)	afbikken	ĉirkaŭĉizi
chips	chips	terpomskvamoj
chips (fries; French fries)	friet ; patat ; patates frites	terpomfritaĵo

English	Dutch
chip	⇆ afbikken; ⇆ afsplinteren; ⇆ bikken; ⇆ chip; ⇆ fiche; ⇆ schilfer; ⇆ schilferen; ⇆ sjilpen; ⇆ snipper; ⇆ snipperen; ⇆ snippertje; ⇆ spaan; ⇆ spaander; ⇆ spanen; ⇆ splinter; ⇆ tippen; ⇆ tjilpen
a chip of the old block	⇆ een aardje naar zijn vaartje
a chip on the shoulder	⇆ een voortdurende grief
be a chip of the old block	⇆ een aardje naar zijn vaartje hebben
chip at	⇆ hakken op
chip in	⇆ bijdragen; ⇆ invallen; ⇆ meedoen; ⇆ ook wat zeggen
chip off	⇆ afbikken
memory chip	⇆ geheugenchip
potato chips	⇆ chips; ⇆ friet
with a chip on one’s shoulder	⇆ agressief; ⇆ met ressentiment
chipboard	⇆ spaanderplaat; ⇆ spaanplaat
chippy	⇆ friettent; ⇆ katterig; ⇆ spaanachtig
chips	⇆ chips; ⇆ friet; ⇆ patat; ⇆ patates frites
microchip	⇆ microchip