English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word attach
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
attach (affix; append; apply) | ||
attach (put onto; add; append; apply; assign; paste; place) | ; | almeti |
attach (affix; determine; fasten; fix; make fast; secure; set; stick; appoint; belay; peg) | ; | |
attach (moor; fasten; tie; tie on; tether) | ; ; ; ; ; ; | |
attach | alfiksiĝi | |
attach (hitch on; hook on) | ; ; | |
attach (be stranded; stick) | ; zich vasthechten | |
(application) | ||
attachment (adherence) | ; ; verknochtheid | |
attachment (seizure) | ; | juĝa preno |
attachment (adherence) | ; | |
(addendum; addition; additive; appendix; extension; appendage; accession) | ; toegift | |
attachment (affixtion) |
English | Dutch |
---|---|
attach | ⇆ aanhechten; ⇆ aan zich hechten; ⇆ bevestigen; ⇆ hechten; ⇆ in beslag nemen; ⇆ overhalen; ⇆ toekennen; ⇆ toevoegen; ⇆ vasthechten; ⇆ vastmaken |
attach importance to | ⇆ gewicht hechten aan |
attach oneself to | ⇆ zich aansluiten bij |
attach to | ⇆ aankleven; ⇆ verbonden zijn aan; ⇆ verbonden zijn met |
attach value to | ⇆ waarde hechten aan |
no blame attaches to him | ⇆ er rust geen blaam op hem; ⇆ hem treft geen blaam; ⇆ hem treft geen schuld; ⇆ hem treft geen verwijt |
no disgrace attaches to it | ⇆ daar kleeft geen schande aan |
with no strings attached | ⇆ onvoorwaardelijk |
attached | ⇆ aanhankelijk; ⇆ bevestigd; ⇆ gehecht; ⇆ verknocht |
attachment | ⇆ aanhankelijkheid; ⇆ aanhechting; ⇆ band; ⇆ beslag; ⇆ beslaglegging; ⇆ gehechtheid; ⇆ hulpstuk; ⇆ inbeslagneming; ⇆ inhechtenisneming; ⇆ lijfsdwang; ⇆ verbinding; ⇆ verknochtheid |