English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word abuse

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(cursing; invective)
(insult; offend; curse; affront); ;
(insult; affront; curse)
malbona traktado
(misuse);
🔗 China is upset that Trump imposed the steel and aluminum tariffs on the grounds of national security, which Běijīng says is an abuse of global trade rules.
; ;
abuse of power
(misfeasance)
ofica krimo
abuse of power
(malfeasance)
term of abuse
(invective)
(insulting; offensive; rough; costumelious);

EnglishDutch
abuse beledigen; belediging; gescheld; geschimp; misbruik; misbruiken; misbruik maken van; mishandelen; mishandeling; misleiden; misstand; schelden op; scheldwoorden; uitschelden; verguizen; verguizing; wantoestand
abuse of gescheld op
abuse of power ambtsmisdrijf; ambtsovertreding; machtsmisbruik; misbruik van macht
child abuse kindermishandeling
exchange of abuse scheldpartij
sexual abuse seksmisbruik
shower abuse on somebody iemand de huid vol schelden
solvent abuse lijmsnuiven
term of abuse scheldwoord
abused misbruikt
abusive foutief; grof; verkeerd; vrank
self‐abuse masturbatie