Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word zoon

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Mijn zoon begrijpt me niet.
great‐grandson
🔗 Onder de indruk van wat de oude mannen fluisterden over de gelijkenis van dit lijk met de lang overleden smid Daniel Green, wiens achterkleinzoon Aaron Hoppin een cargadoor in dienst van Curwen was, stelde Weeden terloopse vragen tot hij erachter was waar Green begraven was.
grandson
🔗 Misschien was hij wel een zoon of kleinzoon van Wakayoo.
(prins)
king’s son
🔗 Waar ga je heen, koningszoon?
godson
foster‐son
🔗 Daar woont zijn schoonzoon.
stiefzoon
step‐son
(<zoon van iemands zuster>)
sororal nephew
🔗 Ik benoem Éomer mijn zusterzoon tot erfgenaam.

DutchEnglish
zoon son
de verloren zoon the prodigal; the prodigal son
van vader op zoon from father to son
zo vader, zo zoon like father, like son
achterkleinzoon great‐grandson
boerenzoon farmer’s son
kleinzoon grandson
koningszoon king’s son
peetzoon godson
pleegzoon foster‐son
schoonzoon son‐in‐law
stiefzoon step‐son
zusterzoon sororal nephew