Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word vrucht

English/Dutch
Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 In de buurt stonden veel bomen die grote, harde vruchten droegen.
(bevruchten)
fertilize
fruktigi
🔗 Al gauw zetten alle tomatenplanten vrucht.
(haagappel)
arbutus fruit
fertilize
fertilize
fruktigi
fertilize
citrus fruit
(kapsel);
capsular fruit
dragon fruit
drakofrukto
folicle
(ananaskers; goudbes)
husk tomato
;
strawberry tomato
;
golden berry
mangrove‐fruit
(papaja);
schijnvrucht
pseudocarp
;
accessory fruit
falsa frukto
beautyberry
kalikarpo
Bodinier’s beautyberry
(hauw);
siliqua
🔗 De vrucht is een vierdelige splitvrucht.
stone‐fruit
(abortus)
fertile
🔗 Zulke vrouwen zijn mogelijk niet vruchtbaar.
fertile
; ;
vruchtbeginsel
ovary
(fruitboom; ooftboom)
fruit‐tree
🔗 Er groeide gras en drie vruchtbomen.
(bar; onvruchtbaar)
barren
(nutteloos; vergeefs)
unavailing
(onvruchtbaar)
futile
;
barren
senrezulta
(ijdel; nutteloos; vergeefs);
vain
;
fruitless
;
ineffectual
;
🔗 Alles wat hij deed was echter vruchteloos.
vruchtengelei
jelly
(bezinksel; drab; droesem; moer; spoeling)
pomace
vruchtenwijn
fruit juice
🔗 Wat vruchtesap zal smaken, denk ik.
(fructose)
fructose
usufruct
🔗 Zijn vrouw behield gedurende haar hele leven het vruchtgebruik.
pulp
pulpo
🔗 Kopra, het gedroogde vruchtvlees van de kokosnoot, is het voornaamste handelsartikel, hoewel er ook nog tamelijk veel in schelpen en parels gedaan wordt.

DutchEnglish
vrucht⇆ fruit; ⇆ offspring; ⇆ product
aan de vruchten kent men de boom⇆ a tree is known by its fruit
de vruchten plukken van⇆ reap the fruits of
met vrucht⇆ profitably; ⇆ with success; ⇆ successfully; ⇆ with profit; ⇆ usefully
vruchten afwerpen⇆ pay off; ⇆ bear fruit
vruchten dragen⇆ fruit; ⇆ bear fruit
zonder vrucht⇆ without avail; ⇆ fruitless; ⇆ fruitlessly
bevruchten⇆ fecundate; ⇆ fertilize; ⇆ impregnate; ⇆ inseminate
citrusvrucht⇆ citrus fruit
doosvrucht⇆ capsule; ⇆ capsular fruit
drakevrucht⇆ dragon fruit
kokervrucht⇆ follicle
pennevrucht⇆ writing
schijnvrucht⇆ accessory fruit; ⇆ spurious fruit; ⇆ pseudocarp
schoonvrucht⇆ beautyberry; ⇆ Bodinier’s beautyberry
steenvrucht⇆ drupe; ⇆ stone‐fruit
tuinvrucht⇆ garden‐fruit
veldvruchten⇆ produce of the fields
vluchtenslaatje⇆ fruit salad
vruchtafdrijving⇆ abortion
vruchtbaar⇆ fecund; ⇆ fertile; ⇆ generative; ⇆ productive; ⇆ prolific; ⇆ teeming; ⇆ fructuous; ⇆ fruitful
vruchtbeginsel⇆ ovary
vruchtbodem⇆ receptacle
vruchtboom⇆ fruiter; ⇆ fruit‐tree
vruchtdragen⇆ fruitage
vruchtdragend⇆ fruit‐bearing; ⇆ fruitful
vruchteloos⇆ abortive; ⇆ barren; ⇆ ineffectual; ⇆ infructuous; ⇆ without avail; ⇆ fruitless; ⇆ vain; ⇆ futile; ⇆ unavailing; ⇆ fruitlessly; ⇆ vainly; ⇆ in vain; ⇆ to no purpose
vruchtemesje⇆ fruit‐knife
vruchtencake⇆ fruit cake
vruchtencocktail⇆ fruit cocktail
vruchteneter⇆ fruitarian
vruchtengelei⇆ fruit jelly
vruchtenijs⇆ fruit ice
vruchtenkoopman⇆ fruit‐seller; ⇆ dealer in fruit; ⇆ fruiterer
vruchtenkweker⇆ fruit‐grower
vruchtenkwekerij⇆ fruit farm
vruchtenlimonade⇆ fruit lemonade
vruchtenmand⇆ fruit‐basket
vruchtenpulp⇆ pomace
vruchtenschaal⇆ fruit dish
vruchtensiroop⇆ cordial; ⇆ squash
vruchtenstroop⇆ fruit syrup
vruchtentaart⇆ tart; ⇆ fruit‐tart; ⇆ fruit pie
vruchtenwijn⇆ fruit wine; ⇆ country wine
vruchtepers⇆ fruit‐squeezer
vruchtesap⇆ fruit cordial; ⇆ fruit juice
vruchtesuiker⇆ fruit‐sugar; ⇆ fructose
vruchtgebruik⇆ usufruct; ⇆ life rent
vruchtgebruiker⇆ usufructuary
vruchtgenot⇆ usufruct
vruchtvlees⇆ pulp
vruchtvlies⇆ amnion
vruchtvorming⇆ fructification
vruchtwater⇆ water; ⇆ waters; ⇆ amniotic fluid
vruchtwisseling⇆ rotation; ⇆ rotation of crops; ⇆ crop rotation
vruchtzetting⇆ setting