Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word verleden

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(verleden tijd)
🔗 Het ligt in het verleden.
(afgelopen; laatstleden; voorbij; over);
(vroeger; voorafgaand; vorig)
🔗 Ze stellen nu een onderzoek in naar zijn verleden.
🔗 Maar zoals de zaken liggen, stel ik voor om het verleden te laten rusten.

DutchEnglish
verleden antecedent; antecedents; history; last; past; preterite; record
dat behoort tot het verleden that’s a thing of the past
dat is verleden tijd that’s a thing of the past
het verleden begraven wipe the slate clean
verleden deelwoord past participle
eerverleden before last