Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word paasvuur

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
Easter fire
paska fajro
🔗 De politie onderzoekt het drankgebruik bij een paasvuur in Teuge waarbij zondagavond een 18‐jarige jongen uit Twello zwaargewond raakte.
(paasfeest)
🔗 De kuikens zijn rond pasen uit het ei gekropen en groeien als kool.
(paasfeest)
Passover
🔗 De drie reizigers gingen bij het vuur zitten.
(gloed)
glow
; ;
🔗 „Ketterij”, zei Traz Onmale, maar zonder veel vuur.
🔗 Van vuur zijn ze niet bang.
(ambitie; ijver);
(vlam)
(heftigheid; onstuimigheid)
impetus
; ; ;
(gloed; pit; pittigheid; verve)
verve
; ;
🔗 In het vuur van hun gesprek hadden de beide heren niet op de omgeving gelet, en daardoor was het hun ontgaan dat er door het luchtruim een ballon naderde.

DutchEnglish
paasvuur Easter bonfire
pasen Easter; Passover
vuur ardency; ardour; bonfire; dry‐rot; eagerness; fervency; fire; flame; glow; heat; ingle; mettle; élan; verve; zeal; spirit; rot; vim