Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word boosheid
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(gramschap; kwaadheid; toorn; verstoordheid) | ||
(slechtheid) | badness ; | |
🔗 Meneer Ward sprak met de detectives in de vroegere bibliotheek van zijn zoon en ze voelden zich merkbaar opgelucht toen ze deze ten slotte verlieten, want er scheen in de kamer een vage sfeer van boosheid te hangen. |
Dutch | English |
---|---|
boosheid | ⇆ anger; ⇆ dander; ⇆ dudgeon; ⇆ malice; ⇆ malignancy; ⇆ malignity; ⇆ resentment; ⇆ wickedness |