The conjugation of the Dutch verb slijpen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slijp(ik) sleep
(jij) slijpt; slijp (jij)(jij) sleep
(hij) slijpt(hij) sleep
(wij) slijpen(wij) slepen
(gij) slijpt(gij) sleept
(zij) slijpen(zij) slepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slijpe(dat ik) slepe
(dat jij) slijpe(dat jij) slepe
(dat hij) slijpe(dat hij) slepe
(dat wij) slijpen(dat wij) slepen
(dat gij) slijpet(dat gij) slepet
(dat zij) slijpen(dat zij) slepen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
slijpslijpt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
slijpend(e)(hebben) geslepen