La conjugación del verbo neerlandés schieten

Los formularios irregulares se imprimen en rojo.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schiet(ik) schoot
(jij) schiet(jij) schoot
(hij) schiet(hij) schoot
(wij) schieten(wij) schoten
(gij) schiet(gij) schoot
(zij) schieten(zij) schoten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schiete(dat ik) schote
(dat jij) schiete(dat jij) schote
(dat hij) schiete(dat hij) schote
(dat wij) schieten(dat wij) schoten
(dat gij) schietet(dat gij) schotet
(dat zij) schieten(dat zij) schoten
Gebiedende wijs
schiet
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
schietend(e)(hebben1/zijn2) geschoten


Notas

1 shoot with a weapon

Ejemple: Heb je wel eens met een revolver geschoten?

2 dash, rush

Ejemple: Waar is hij onder het ijs geschoten?