The conjugation of the Dutch verb houden

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hou, houd(ik) hield
(jij) houdt; hou, houd (jij)(jij) hield
(hij) houdt(hij) hield
(wij) houden(wij) hielden
(gij) houdt(gij) hieldt
(zij) houden(zij) hielden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) houde(dat ik) hielde
(dat jij) houde(dat jij) hielde
(dat hij) houde(dat hij) hielde
(dat wij) houden(dat wij) hielden
(dat gij) houdet(dat gij) hieldet
(dat zij) houden(dat zij) hielden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
hou, houdhoudt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
houdend(e)(hebben) gehouden