The conjugation of the Dutch verb hangen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hang(ik) hing
(jij) hangt; hang (jij)(jij) hing
(hij) hangt(hij) hing
(wij) hangen(wij) hingen
(gij) hangt(gij) hingt
(zij) hangen(zij) hingen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hange(dat ik) hinge
(dat jij) hange(dat jij) hinge
(dat hij) hange(dat hij) hinge
(dat wij) hangen(dat wij) hingen
(dat gij) hanget(dat gij) hinget
(dat zij) hangen(dat zij) hingen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
hanghangt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
hangend(e)(hebben) gehangen