The conjugation of the Dutch verb binden

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bind(ik) bond
(jij) bindt; bind (jij)(jij) bond
(hij) bindt(hij) bond
(wij) binden(wij) bonden
(gij) bindt(gij) bondt
(zij) binden(zij) bonden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) binde(dat ik) bonde
(dat jij) binde(dat jij) bonde
(dat hij) binde(dat hij) bonde
(dat wij) binden(dat wij) bonden
(dat gij) bindet(dat gij) bonden
(dat zij) binden(dat zij) bonden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
bindbindt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
bindend(e)(hebben) gebonden