Synonymes: aanwenden, benutten, bezigen, gebruiken, zich bedienen van, inzetten
Parti du discours | catégorie grammaticale inconnue |
---|
Césure | ge·bruik ma·ken van |
---|
Naast de grotere dieren zoals ree, vos en das maken ook veel reptielen en insecten gebruik van het ecoduct.
Van dit ogenblik maakte ik gebruik om haastig om me heen te kijken.
We kunnen gebruik maken van de grote zaal.